Een artikel uit TE VELDE nr 42 Februari 2001.
TE VELDE is een uitgave van veldbiologische werkgroep Gelderse Vallei en Eemland
De '"Tiggelchampignon" (jonge exemplaren) Een nieuwe paddestoelsoort
Dr. A. M. F. Reijnders, een leven in drie eeuwen
Jaap Wisman, Pr. Irenelaan 53. 3832 CB Leusden
Inleiding
Als iemand de leeftijd van honderd jaar bereikt, kijken we daar tegenwoordig niet meer van op. Maar een bioloog die deze leeftijd haalt, wordt al zeldzamer. Nog meer bijzonder is een 100 jarige mycoloog (ondertussen 101) en het is helemaal uniek als je weet dat deze uitzonderlijk vitale, in Amersfoort wonende paddestoelenexpert, nog onlangs twee wetenschappelijke artikelen geplaatst wist te krijgen in het voortreffelijke intemationale tijdschrift "Mycological Research". Het eerste verscheen in mei 1999 en was getiteld "The formation of spores by metamorphosed basidia in Mycocalia and Scleroderrna" en het tweede artikel. dat het afgelopen jaar 2000 is verschenen, heeft als titel "A morphogenetic analysis of the basic characters of the Gasteromycetes. Some morphogenetic considerations on the relationship Agaricales Gasteromycetes" In "Persoonia", een wetenschappelijke uitgave van de Universiteit Leiden, schrijft Dr. C. Bas: "het kan wereldwijd wel honderd jaar duren voor een andere mycoloog deze prestatie evenaart".
Levensloop
Dr. Albert Marinus Franciscus Reijnders werd geboren op 28 oktober 1899 in Johannesburg. Zuid-Afrika. Vader was een Nederlander en moeder was van Duitse afkomst. Ze hebben elkaar in Zuid-Afrika leren kennen. Het was net tijdens de Tweede Boerenoorlog. Alle Nederlanders werden voor de keuze gesteld: naar Nederland terug of Zuid-Afrikaan worden. De keus was blijkbaar niet moeilijk. Het was een hachelijke reis terug naar Nederland, op een overvolle boot. Reijnders sr. werd directeur van een scheepvaartmaatschappij die van Leeuwarden naar Amsterdam voer. De jeugdtijd werd in Leeuwarden doorgebracht samen met een zeven jaar jongere zuster die in 1998 overleden is.
Van jongsaf aan was er de interesse voor de natuur. Planten. dieren ook wel, maar hij koos toch meer voor de planten. Hij zat op de Leeuwarder HBS Van
1912 tot 1917. Er was daar een clubje. "De Swanneblom", dat is Fries voor de Gele plomp. Met dat clubje gingen ze overal heen. Er werd gekeken naar planten, dieren en stenen. Toen al bleek de voorkeur voor paddestoelen.
Een bijzonderheid uit de periode 4e en 5e klas was dat Simon Vestdijk in de parallelklas 4B kwam. De ouders van Vestdijk woonden in Harlingen (er was daar alleen een 3-jarige HBS). Deze plaats wordt in één van zijn boeken Lahringen genoemd. Ook één van Vestdijks vroegste romans, "Terug naar Ina Damman", speelt in Harlingen. Zijn boek "De andere school" speelt op de HBS in Leeuwarden. Slauerhoff zat een klas hoger. Slauerhoff en Vestdijk waren de twee literaire jongens die al in die tijd echt blijk gaven van een bijzondere belangstelling voor de literatuur. Reijnders vertelt dat er op deze school een soort "debatingclub" was, die Eloquentia heette. Van die vereniging kon je lid zijn als je in de vierde of vijfde klas zat. In het winterseizoen was er iedere week een vergadering. Dan werden er leden aangewezen die moesten spreken. Er was sprake van een hoofdrede, van een kritiek
op de hoofdrede en van improvisaties. Op een avond was er een bijzondere bijeenkomst waarin een prijs werd toegekend aan degene die het mooiste verhaal hield. Daar sprak Vestdijk. Hij had zelf een stuk geschreven en hij kreeg de prijs. De jury bestond uit drie leraren. Door één van hen werd gezegd: "Van die jongen — Vestdijk - is het een en ander te verwachten! Van hèm zullen we later zeker nog horen!".
Reijnders trok de aandacht van Simon Vestdijk. De schrijver voerde Reijnders in een van zijn boeken op als "Het bleke jongetje met de botaniseertrommel" Voor deze zelfde vereniging sprak Slauerhoff. Hij hield een rede over Russische litteratuur. Reijnders moest de kritiek daar op uitspreken, maar had nooit een boek uit de Russische litteratuur gelezen. Hij zegt "ik wist er geen bal van, maar heb toch nog wel iets zinnigs kunnen zeggen". Vestdijk is in Amsterdam gaan studeren en Reijnders in Groningen. Daarna is hij Vestdijk uit het oog verloren. Reijnders interesse lag op een heel ander gebied. Als natuurwetenschapper had hij eenvoudigweg geen tijd om de letterkunde op de voet te volgen. Af en toe las hij een roman van Vestdijk. Zijn boeken vond hij heel ongelijk. Sommige mooi en goed, andere een beetje "fantastisch" en minder interessant. Nadat hij zijn studie aan de universiteit Groningen had voltooid werd hij in 1924 biologiedocent op de Rijks HBS aan het Thorbeckeplein in Amersfoort waar hij tot 1964 leraar bleef. In 1926 volgde zijn promotie tot dokter in de natuurwetenschappen op het onderzoek naar "De morfologische onderscheidbare kemsubstanties en haar wederzijdse verdeling in de kem bij hogere planten".
Zijn activiteiten binnen verenigingen.
Vanaf zijn begintijd in Amersfoort is hij actief geweest als lid en bestuurder van de afdeling Amersfoort van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV). Mede door zijn inzet is hierdoor, ook in perioden dat er niet zoveel aandacht voor de natuur. het natuurbehoud en de landschapsbescherming bestond, de belangstelling hiervoor in Amersfoort steeds in leven gebleven. Bij zijn afscheid in 1970 als voorzitter van de KNNV afdeling Amersfoort ontving hij een oorkonde voor zijn verdiensten.
Daarnaast heeft hij zich jarenlang als lid van de koepelorganisatie Stichting Werkgroep Natuurbescherming Amersfoort (SWNA) ingespannen om de natuur- en milieubescherminggedachte in brede kring, niet in de laatste plaats onder de kinderen van het basisonderwijs in Amersfoort, te verspreiden. Hij werd in deze organisatie door zijn medebestuursleden steeds gezien als degene die naast een wetenschappelijk onderbouwd, ook een maatschappelijk aanvaardbaar oordeel over natuur- en milieubeschermingvraagstukken kon geven.
Reijnders was daamaast ook actief binnen de Nederlandse Mycologische Vereniging (NMV). Op de ledenlijst komt hij voor het eerst voor in het jaar 1920. Dat hij al vroeg een actieve rol speelde, mogen we afleiden uit het feit dat hij samen met G.C.A. Fabius, de eerste redactie vormde van het in 1929 opgerichte verenigingssorgaan
FUNGUS. Dat hij een voorstander was van verdere popularisering van de mycologie en stimulering van het verenigingsleven, blijkt in 1933. want toen schreef hij een inleiding in het propagandanummer ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de vereniging. Dit nummer werd alle leden dubbel toegestuurd met de oproep het extra exemplaar aan geïnteresseerden ter hand te stellen en zo mogelijk nieuwe leden voor de NMV te werven (een idee voor TE VELDE
Op de algemene ledenvergadering van 1931 dient Reijnders samen met anderen een voorstel in om een prijs ter beschikking te stellen voor goede opstellen over paddestoelen door scholieren.
Reijnders vervult vlak na de oorlog verschillende bestuursfuncties; vice-voorzitter van 1946-1952, voorzitter 1952-1955, en van 1948-1949 is hij waamemend redacteur van FUNGUS. Namens de NMV woont Reijnders verschillende internationale mycologische bijeenkomsten bij, o.a. in Frankrijk, 1946, 1955; Antwerpen, 1950. Waarschijnlijk werd toen de basis gelegd voor de jarenlange intensieve contacten die Reijnders onderhield met de "Société Mycologique de France", die hem in 1974 benoemde tot corresponderend lid. Ook werd hij gekozen tot erevoorzitter van het internationale congres in Avignon in 1974. Met de leden van de Engelse zustervereniging onderhield hij goede contacten, hetgeen o.a. blijkt uit het feit dat de British Mycological Society (BMS) hem in 1984 een erepenning toekende wegens zijn verdiensten voor de BMS én de NMV.
Naast deze buitenlandse eerbewijzen, wordt Reijnders in 1966 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Zijn verdiensten voor de NMV worden in 1977 gehonoreerd met het verlenen van het erelidmaatschap. In 1994 ontvangt hij ter gelegenheid van zijn 95e verjaardag een erepenning van de Rijks Universiteit Groningen Waar hij ooit afstudeerde en zijn dokterstitel verkreeg. Ook in de afgelopen jaren is Reijnders, ondanks het vorderen der leeftijd. nog altijd een graag geziene gast op bijeenkomsten van de NMV. Hij is een begenadigd spreker, die zijn voordrachten op heel heldere en aangename wijze weet te presenteren. Zo leverde hij in januari 1999 nog een interessante bijdrage aan de Nieuwjaarsdag in Wageningen over de bundelzwarn Pholiota gymnopodia, opgesierd door de reproductie van een aquarel van de door hem zo gewaardeerde A. Middelhoek.
Zijn werk als mycoloog
Tijdens zijn biologiestudie in Groningen kwam hij publicaties tegen over de ontwikkeling van paddestoelen en na zijn promotie in 1926 ging hij zich specialiseren in paddestoelen. Vooral na zijn pensionering kreeg hij gelegenheid om veelvuldig over paddestoelen te publiceren.
Over de ontwikkeling van de Agaricales en de Gasteromyceten tellen we 33 publicaties(Coolia 42(4), 1999), (het contactblad van de Ned. Mycologische Vereniging) met hierin korte studies, maar ook zijn grootste werk uit 1963. Het betreft een Franstalig boek van 400 bladzijden dat een standaardwerk is geworden over de ontwikkeling van vruchtlichamen. Zijn conclusies hadden consequenties voor de taxonomie en de fylogenie.
De titel van dit boek luidt "Les problèmes du développement des carpophores des Agaricales et de quelques groupes voisins". Frans was in die tijd de voertaal voor de mycologen, omdat de systematiek in Frankrijk voorop liep.
Over de taxonomie en de floristiek verschenen van zijn hand 52 publicaties; over de algemene mycologie 10 publicaties b.v. een publicatie in NATURE(nr.59) over "Paddestoelen en hun omgeving" en dan nog 29 publicaties die je kunt rangschikken onder "varia". maar ze hebben wel altijd iets te maken met paddestoelen b.v. boekbesprekingen.
Paddestoelen bestuderen betekent veel nauwgezet microscopisch werk. Reijnders bestudeerde paddestoelen vanaf een micrometer (1 p) tot een volwassen paddestoel. Zijn aandacht richtte zich speciaal op de kleibossen rond de grote rivieren en de tJtrechtse wetering. 'Al die buitens die je daar hebt, die bossen", daar ging hij in het najaar twee keer per week naar toe om te zoeken.
Het meegenomen materiaal werd dan in de rest van de week bestudeerd. gedroogd en in zijn herbarium opgeborgen. Als waardering voor zijn veldstudies in de rivierkleibossen schonk de Nederlandse Mycologische Vereniging hem een aquarel van kleurrijke paddestoelen uit het rivierengebied. Mede door zijn veldstudies en het vervolg daarop door anderen. wordt er nu door de provincie Utrecht een actief beschermingsbeleid ontwikkeld. Het zijn niet alleen deze gebieden die zijn belangstelling hadden. In de vakanties was hij ook veelvuldig te vinden in vergelijkbare gebieden, vooral in Duitsland. In "Zeitschrift fur Mykoiogie wordt de eerste vondst voor Duitsland vermeld van de paddestoel Chaetocalathus Dit is een publicatie van M. Matzke en B. Senn-lrlet en deze soort is vastgesteld op grond van een collectie uit het herbarium van Dr. A.F.M. Reijnders!
Voor zijn publicaties op het gebied van de ontwikkeling van paddestoelen is hij al eens onderscheiden. Diverse keren is hij zoals al eerder gememoreerd naar buitenlandse congressen geweest o.a. naar Engeland waar hij speciaal werd uitgenodigd aangezien dit congres handelde over zijn specialisatie "de ontwikkeling van vruchtlichamen bij paddestoelen". In 1994 wijdde de Nederlandse Mycologische Vereniging heel eervol een symposium aan de Amersfoortse paddestoel-expert ter gelegenheid van zijn 95ste verjaardag.
Volgens de Engelse schimmeldeskundige Dr. David Moore is Reijnders een pionier op het gebied van de ontwikkeling van vruchtlichamen. Moore leverde een bijdrage aan nummer 42 (1999) Van COOLIA. dat is opgedragen aan de oude mycoloog. Moore schrijft over de zogeheten plaatjes(of lamellen). één van de ruim tien basisvormen van een vruchtlichaam waarop de sporenvorming plaats vindt. "Plaatjes zijn de meest efficiënte manier om in zo weinig mogelijk ruimte zoveel mogelijk sporen te produceren. De centrale cel die de groei van de plaatjes reguleert. is omgeven door een rozet van buurceilen. Deze cellen heten in het Engels Reiindersiknots, genoemd naar hun ontdekker".
Een nieuwe soort heeft Reijnders nooit ontdekt, wèl eens een ondersoort of een nog niet eerder in Nederland waargenomen schimmel. Een paar opvallende voorbeelden: de eerder genoemde bundelzwam Pholiota gymnopodia is een soort die hij in 1939 als eerste in Nederland zag en beschreef. maar mogelijk ook als laatste. aangezien de soort in Nederland en ook elders op de wereld niet meer is teruggevonden en mogelijk is uitgestorven; op 25 september 1998, stuitte hij in Beverweert op een nog niet eerder in Nederland beschreven paddestoel: de onooglijke, roodbruine gordijnzwam Cortinarius sordescens.
Citaat Reijnders: " Bioloog ben je, omdat je de natuur mooi vindt, je geboeid bent door het esthetische en harmonische ervan en vervolgens probeer je theoretisch uit te vinden hoe het in elkaar zit "
Schoolreisje 1933
Nederlandse Mycologische vereniging COOLIA 45 (4): 189-190 (2002)
Thomas W. Kuyper
IN MEMORIAM Dr. A.F.M. (Bert) Reijnders
Op 8 juli van dit jaar 2002 overleed Bert Reijnders, 102 jaar oud. Van die meer dan 102 jaar is Bert 82 jaar lid geweest van de Nederlandse Mycologische Vereniging. In die 82 jaar heeft hij binnen de vereniging diverse bestuursfuncties vervuld (redacteur, vicevoorzitter, voorzitter). Daarnaast is hij een trouw en regelmatig bezoeker geweest van verenigingsexcursies en lezingendagen. In zijn eerste geschrift als redacteur van Fungus in 1929 schreef hij het als zijn taak te zien het verenigingsleven te bevorderen en de band tussen de leden onderling te versterken. In de daaropvolgende 73 jaren heeft Bert vele leden gekend en was hij bij velen bekend en geliefd. Velen van ons bewaren eigen, individuele, dierbare herinneringen aan hem.
Berts verdiensten voor de mycologie zijn onmiskenbaar groot geweest. 25 Jaar geleden, in 1977, is hij benoemd tot erelid van de Nederlandse Mycologische Vereniging. De zusterverenigingen in Frankrijk, waar hij tot corresponderend lid is benoemd, en Groot-Brittannië, waar hij de Benefactor's medal ontving, hebben Bert eveneens belangrijke eerbewijzen doen toekomen.
Ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag werd voor Bert een kleine bijeenkomst georganiseerd (die vanwege een heupoperatie van hem op een wat later tijdstip plaatsvond) en werd een nummer van Coolia speciaal aan hem opgedragen. Uit de bibliografie in Coolia blijkt dat Bert 124 publicaties over paddestoelen schreef [naast een proefschrift en een verhandeling over de karaktertypen van biologen]. Zijn laatste publicatie verscheen toen hij de honderd jaar gepasseerd was, een gebeurtenis die in de geschiedenis van de mycologie uniek is. Van die publicaties is 189 vooral zijn in het Frans geschreven overzicht uit 1963 over de ontwikkeling van vruchtlichamen van paddestoelen wereldwijd bekend. De Engelse mycoloog David Moore noemt dit boek een leidend inzicht van de twintigste eeuw. Die positie dankt het boek niet primair aan de veelheid van uiterst nauwkeurige observaties, maar aan twee fundamentele inzichten. Van de juistheid van die inzichten was Bert stellig overtuigd. In een interview in het magazine van Groningse alumni zei hij: "Als je je op een biologisch onderwerp toelegt en je haalt dingen uit elkaar, die niet anders kunnen dan zo, wat het grote voordeel is van de natuurwetenschappen, dan ben je er zeker van dat je iets gevonden hebt." Die twee inzichten waren ten eerste dat de studie van de ontwikkeling van vruchtlichamen van paddestoelen inzichten oplevert die gemist worden als alleen naar het eindproduct, de paddestoel, gekeken wordt. En ten tweede dat de basale mechanismen. die groei en ontwikkeling reguleren, op een gemeenschappelijk fundamenteel organisatieprincipe teruggaan, namelijk een cel die een krans van buurcellen in haar directe omgeving bestuurt. Deze families van cellen onder centrale regie worden nu in de wetenschappelijke literatuur "Reijnders' knots" genoemd. Bij het symposium ter gelegenheid van zijn honderste verjaardag merkte Bert overigens terecht op dat hij meer gekend is voor zijn detailstudies dan voor deze fundamentele inzichten. Naast de verdiensten voor het ontwikkelingsbiologisch onderzoek aan paddestoelen, moet ook Berts werk aan de ecologie van paddestoelen (met name de beroemde kleibospaddestoelen) genoemd worden.
De rouwbrief meldde dat Bert overleed in de ouderdom van 102 jaar. In een ongeduldige en vluchtige cultuur als de onze mag de uitdrukking ouderdom wellicht wat dubbelzinnig klinken. Het betreft hier de ouderdom waarvoor tegelijkertijd ook geldt dat een mens nooit te oud is om te leren.
Dr. Reijnders tijdens een werkweek in België 1981
Deze tekeningen zijn door Reijnders gemaakt in1914
Het Nederlands is een taal waarin het begrip leren een dubbele betekenis heeft: kennis overdragen (leraar zijn) en kennis verwerven (leerling zijn). In beide opzichten was Bert ook nooit te oud om te leren. Naast en vooral na zijn carrière als leraar aan de Rijks HBS in Amersfoort is Bert voor veel mycologen leraar geweest; velen van ons hebben het voorrecht gehad van Bert geleerd te hebben.
In 1999 verzorgde hij nog een voordracht op de wintervergadering, waaruit bleek dat de mycologie 190 ook een zaak van geduld is. Tegelijkertijd was Bert bereid van anderen over nieuwe ontwikkelingen te leren. Het was voor Bert de normaalste zaak om zich op de hoogte te stellen van de nieuwste ontwikkelingen in de ontwikkelingsbiologie of de moleculaire systematiek, die soms uitkomsten opleverden die anders waren dan Bert had beschreven. Het was niet alleen vanwege de strijdigheid van resultaten, maar meer nog om het feit dat deze nieuwe methoden leidden tot uitkomsten die botsten met die fundamentele beginselen die Bert ontdekt had, dat Bert altijd bereid bleef tot kennisnemen van en evenzeer discussie over deze nieuwe methoden. Tot op het laatst was zijn geest scherp en helder voor zulke wetenschappelijke gedachten wisseling. Die combinatie van leraar en leerling heeft ertoe geleid dat je zo weinig afstand ervoer tot Bert, waar je normaal meer distantie zou verwachten, gegeven het verschil in leeftijd en kennis.
Met zichtbaar en hoorbaar genoegen kon Bert het verhaal vertellen over zijn toetreden tot de Nederlandse Mycologische Vereniging. In 1920 moet een toennmalige coryfee in de vereniging tegen hem gezegd hebben: "Nou, dat zal me een aanwinst voor de vereniging zijn als je lid wordt".
Bert Reijnders is inderdaad een grote aanwinst geweest waar de Nederlandse Mycologische Vereniging met dankbaarheid en trots op terugkijkt. Ook persoonlijk ben ik Bert veel dank verschuldigd voor het voorrecht geleerd te hebben dat de sleutel tot de natuurlijke indeling van de Vezelkoppen (Inocybe) in de studie van hun ontwikkeling ligt. De overdruk met opdracht van zijn laatste artikel in Mycological Research, en herinneringen aan excursies, lezingendagen en discussies, blijven voor mij aandenken aan een unieke persoon.
Dit artikel is minder geschikt om te plaatsen maar als je het wil lezen wordt het je toegestuurd.
Over enige waarnemingen betreffende soort en populatie bij de Agaricales
A. F. M. REIJNDERS, Schuilenburgerplein 1 , Amersfoort
Artikel opgedragen aan Prof. Dr O.F. Uffele t.g.v. zijn afscheid als hoogleraar.
Maak jouw eigen website met JouwWeb