Schooltoneel

WIJ SPEELDEN OOK TONEEL (uit tien kwadraat 1971)

Dertig jaren van de honderd, die de school telt, was ik één van de velen, die hun krachten eraan gegeven hebben. Dertig jaren, die perioden omvatten, zo uiteenlopend van aard, dat het moeilijk is ze in het kort tot hun recht te doen komen. En wie zou ons het levensverhaal kunnen schetsen van de vele honderden leerlingen sinds ze de school verlieten?

Een school was vóór 1940 nog een oase. Nu, in een tijd, waarin het onmogelijke mogelijk werd en het ondenkbare gewoon, staat de maatschappij recht overeind in de school en brengt daar moeilijkheden, die voor 12 tot 18-jarigen zeker niet op te lossen zijn. Deze “jeunesse sans maîtres”zal toch zijn meesters weer terug moeten vinden. Verwacht van mij evenmin een bijdrage over de vele problemen van het onderwijs. Sinds 1945 groeiden die aan tot een lawine. Ik laat graag aan anderen een terugblik, een verantwoording, een prognose over. Liever beperk ik mij tot één facet van het schoolleven: het schooltoneel.

Mijn Franse lessen zullen niet zo in de herinneringen achtergebleven zijn, als de toneelopvoeringen tussen 1938 en 1950. Argeloos in 1938 begonnen met het overnemen van de regie van de Privé Secretaresse van collega Dr. van der Haar, kon ik niet vermoeden dat ik mij zo zou vastbijten in dit werk. Waren het eerst nog de platgetreden paden van het amateurtoneel, zoals Het Spook van Cambrookcastle, afgewisseld door enkele cabaretvoorstellingen in “De Valk”, één van de “toneelzalen” van Amersfoort, in die tijd na de oorlog kwam het spel op wat hoger niveau. Nà de oorlog, al waren velen zich nauwelijks bewust aan de rand van welk een hel ze geleefd hadden, namen ook de leerlingen onbewust revanche door met toneelspelen de kwalijke nachtmerrie te vergeten. Wij stonden voor het goede begin. De N.S.B.-jongetjes en meisjes waren verdwenen. De Canadezen dansten in de gymnastiekzaal. Het lerarencorps was weer compleet met Leopold, met Melchior. Alleen onze beste congiërge Dijkhuizen was als oorlogsslachtoffer gevallen. De eerste toneelvoorstellingen kostten enorme inspanning. Kostuums en decor bezorgden ons grijze haren. Wij waren toen zeer dankbaar voor de royale gift van de Firma Tijsseling (Nijkerk) : hout voor een volledig decor, pasklaar gemaakt door de Fa. van Hoogevest voor het toneel in Amicitia. Helaas, Amicitia werd een cinema en het decor ging de weg van alle stof. Het bestaan van de A.H.B.S.C. hing vaak aan zijden draden. Het bestuur en de Adviescommissie hadden te kampen met “inspraak”, of met een jeugdig enthousiasme, dat een strovuur bleek te zijn. Bovendien hadden we nog geen “Pop”. Er werd gezwoegd op goede toneelstukken, waarvan ik de volgende memoreer: 1946: Jeugd (les jours heureux), première voor Nederland. 1947: het huis boven de wolken, ter gelegenheid van de viering van het 75-jarig bestaan van de school. 1948: Alkestis’ Droom. 1950 : De Getemde Feeks. Deze stukken werden vertaald uit het Frans, of opnieuw bewerkt.

Zonder de bruisende energie van Albert Welling, oud leerling van onze school, zou dit alles niet te realiseren zijn geweest. Als medewerker van De Tijd wist hij blijkbaar veel tijd te vinden om die aan dit werk te geven. De jonge spelers kropen in hun rollen. Zij werden voor enige tijd Pernette of Marianne (Elly Pol) of Francine (Riet van Hoogevest). Denkt Dr. Stumphius (die onlangs de wereld van de industrie opschrikte met zijn proefschrift over kankerverwekkende stof in asbest) nog wel eens aan zijn rol van de vliegenier Michel? Of Professor van Oordt aan zijn rol van Irénée? En de onvergetelijke creaties van Huub Broekhuyse (nu een zeer gewaardeerd en kundig ambtenaar bij het departement van C.R.M.) die de opvoeringen op beroepsniveau brachten? Weet Paul Herman, nu medisch specialist in Amerika, nog, dat hij in zijn sous-pantalon over het toneel van Amicitia sprong? Waar is Jet Sier, dochter van de gérant van de Stationsrestauratie, die ons een prachtig bruiloftsmaal leverde: schotels van stijfsel met kippenbouten, voor de opvoering van Shakespeare’s Getemde Feeks in 1950?

Het voorbereiden kostte vaak nachtelijke uren. De toenmalige direkteur Leopold werd eens uit zijn bed gebeld door de Burgemeester, omdat er nog licht brandde in de school: de toneelafdeling van de A.H.B.S.C. was nog aan het repeteren of er werd nog een stuk decor geschilderd.
Zou ik mij vergissen, als de spelers een zekere nostalgie overvalt bij het weerzien van de foto’s uit die tijd? En, nu zij de school al jaren achter zich hebben, zullen ze nog trots zijn op de resultaten, die toen bereikt werden.

Er zijn vele dwingende redenen het schooltoneel te blijven bevorderen. Eén ervan is: een perfect middel tot kultuuroverdracht.

J. Verhoeven